In 1966 keek het Vlaamse kunstpubliek met verwondering op. Een hen totaal onbekende jonge Nederlandse kunstschilder uit Roermond kreeg cimaise in het Gentse ‘Trefpunt’ dat toen het Mekka van de Vlaamse kunstbeweging was. Zijn naam: Hans Kitslaar.
De jonge man uit Roermond genoot zijn opleiding aan de Academie van Maastricht en was zich daarna gaan vervolmaken in het Nationaal Hoger Instituut voor Schone Kunsten van Antwerpen, waar hij Rik Slabbinck als leraar en mentor had. Als prille twintiger had hij al heel wat belangrijke prijzen op zijn palmares maar of dat zou volstaan om het Gentse publiek, dat eerder met gevestigde namen dweepte, te veroveren, bleef een vraagteken. Toch had Walter De Buck een goed oog voor de toekomst van de Roermondenaar en introduceerde hem vlotjes in het Gentse artistieke wereldje, waar hij zich snel integreerde en alle lof kreeg van de toen befaamde ‘Salons Vyncke-Van Eyck’, zowat de leidinggevende kunstgalerij uit die tijd.
Zo kwam hij in 1967 in het Leiedorp Deurle terecht waar burgemeester en kunstmecenas Antoon de Pesseroey toekomst zag voor Hans Kitslaar en hem in contact bracht met kunstschilder Maurice Schelck. Die had enkele jaren voordien een klein, pittoresk en drukbezocht galerijtje opgestart, Deurlica. De aanzet was gegeven. Kitslaar kwam er in een bloeiend kunstenaarsmilieu dat heel wat kunstliefhebbers aantrok en kon rekenen op een gezonde belangstelling van de media, die elkaar probeerden te overtreffen met sterk gedocumenteerde recensies in hun cultuurrubrieken. Kitslaar werd er bevriend met o.a. de schilders Fons Roggeman, Joe van Rossem, Benny van Groeninge en Henri Vandermoere, dichter-regisseur Berten De Bels en schilderbeeldhouwer Herman Van Nazareth. Samen met Fons Roggeman en Henri Vandermoere zou hij in de Leiestreek trouwens onder één noemer komen als ‘de schilders van het licht’.
De stap naar Sint-Martens-Latem was snel gezet. Kunstcriticus Jan D’Haese, een man met oog voor talent en toekomst, bracht hem naar ‘De Latemse Galerij’, het zaaltje naast het artistieke trefpunt van het kunstenaarsdorp, ‘De Klokkeput’. Kunstschilders Miel en Frans De Cauter zwaaiden er de plak en het kruim van cultureel Vlaanderen kwam er over de vloer. Het pad voor een succesvolle carrière was geëffend.
Tien jaar later, in 1976, werd Hans Kitslaar beschouwd als de belangrijkste nieuwkomer in de hedendaagse Belgische kunstwereld, een plaats die hij had verworven door zijn unieke stijl doorweven met romantiek, lyriek en poëzie en zijn fluweelzachte luministische penseeltoets. In één decennium had hij zich geprofileerd als nieuwe trendsetter in de kunst der lage landen.
Na rusteloze zwerftochten door het platteland met zijn toenmalige echtgenote, actrice Suzanne Juchtmans, en zijn kinderen Eric en Jouric, vestigde hij zich samen met zijn nieuwe levenspartner in een loft in het Gentse Patershol. De roep van rust en landelijkheid bleef echter hangen en uiteindelijk vond hij enkele jaren later samen met zijn vrouw Anne-Marie Van Pachterbeke, een oude boerderij die zij ombouwden tot een rustige oase met een kleine ‘Tuin van Eden’ in de bloemengemeente Lochristi. De tuin van Anne-Marie werd trouwens een nieuwe bron van inspiratie voor zijn bloemenschilderijen; hun huis en atelier worden éénmaal per jaar omgebouwd tot een expositieruimte voor zijn schilderijen en pastels.
Waar Leon De Smet een intimist was van het huiselijke en in zijn geroemde stijl interieurs en stijlvolle dames op het doek toetste, werd Kitslaar deze van de bloemenpracht, het kind, de natuur en de landelijkheid. Daarenboven had Kitslaar zich ontpopt tot een virtuoze portretschilder en –tekenaar. Maar zijn voorliefde voor de natuur werd sterker dan ooit en groeide stilaan van de olieverf naar pastel waarmee hij als het ware macro-opnames van bloemen en planten ‘boetseerde’ op papier en canvas. Boetseren zal misschien raar klinken in de oren van de leek die Kitslaar nog niet aan het werk zag in zijn zonnig atelier.
De kunstenaar vertrekt van ruwe contouren en geaccentueerde vegen om uit te monden in een met licht overgoten kunstwerk met een uiterst fijne finale toets. Het is het subtiele gebruik van die inval en de speling van het licht, gepaard met een onovertroffen maturiteit in de diverse verftechnieken, dat zijn oeuvre een steeds herkenbare uitstraling geeft. In de jaren zestig ‘flirtte’ hij met het paletmes, thans borstelt hij heel secuur alles wat hem lief is en hem raakt met verfijnde toets op het gewillige canvas.
Hans Kitslaar bouwde zijn carrière op met vallen en opstaan. Hij leerde leven met de builen en de blutsen. Dank zij de positieve invloed van zijn omgeving kwam hij steeds weer tot rust en rede en liet hij de zwaarmoedige buien aan hem voorbijdrijven. Liefde en licht gaven hem de kracht zijn talent ten volle uit te spreiden en steeds stond hij er terug als ‘goede huisvader’ bij het beheren van het hem bij de geboorte meegegeven talent. Het gebruik van het spel van licht en tonaliteit werd zijn handelsmerk. Hij maakt virtuoos gebruik van zijn pastelkrijtjes en is guller geworden met de verf. Zijn tedere pasteltinten zijn bij de landschappen en figuren flink harder geworden en geven het werk een nog grotere uitstraling. Op doek blijft hij, hoewel guller dan voorheen, nog iets karig met verf omspringen en als canvas houdt hij het bij zijn voorliefde voor een ruwe structuur, waarmee hij speelruimte geeft aan een haast derde dimensie. Met flinterdunne transparanten laat hij meer dan ooit het licht de hoofdrol spelen in een lyrisch benaderde mathematische opbouw. De strakke vormgeving vervaagde met de jaren en het ‘rijpingsproces’ in een haast lyrische veruiterlijking van het alledaagse landelijke leven, vertederende bloemen en volkse figuren. De jongste jaren gaat zijn voorkeur uit naar de studie van de bloem in al haar grandeur en schoonheid. De ‘macrovisie’ op bloemsoorten als Irissen, Leeuwenbekken en Papavers zijn zowel hyperrealistische benaderingen van zijn uitverkoren thema, als lyrisch-abstracte landschappen. Deze analyse klinkt misschien absurd, maar bij nader toezien, zal de kunstliefhebber mijn merkwaardige visie zonder enige twijfel kunnen beamen. Achter de pastels en olieverven van Hans Kitslaar steekt nog steeds de ziel van een subtiele tekenaar, een pluspunt voor een kunstschilder. Wie tekenkunst onder de knie heeft faalt nooit in de schilderkunst. Getuige daarvan is het oeuvre van iconen als Picasso. Je zult zien dat eens dat academische onder de knie, gekneed naar eigen hand en gegroeid tot volmaaktheid, de ‘olie’ boven drijft en een schilder naar eenzame hoogten tilt.
Hans Kitslaar is een gevoelsmens, een ongedurige ‘woeler’ die in zijn oeuvre steeds op zoek gaat naar dat ultieme thema, die subtiele uitstraling. Een zoektocht tot de eeuwigheid, want Kitslaar is steeds uit op vernieuwing.
Wie zijn thematiek grondig analyseert zal er de symboliek en de filosofie ontrafelen van een man met een eigen visie, een man die voorspoed en tegenspoed afwisselde, maar tegenspoed steeds omzette in nieuwe energie en heropstanding. Kunst om de kunst en gelukkig nooit ‘l’Art pour Lard’. Zijn blijvend succes heeft hij te danken aan het geloof in eigen kunnen, aan de onvermoeibare steun van Anne-Marie en het filosoferen met zijn vrienden. Een kunstenaar mag niet introvert zijn en moet openstaan voor het oeuvre en de denkwereld van geest- en kunstgenoten. Alleen dan verruimt hij zijn denken. Deze boodschap heeft Kitslaar snel begrepen en steeds met zich meegedragen. Dat heeft hem ‘gemaakt’ tot wat hij is, ‘open minded’ en dit zal hem steeds blijven sieren. Hans Kitslaar kwam in de grootste galerijen, ontmoette notoire verzamelaars maar stond tevens open voor de kleine kunstliefhebber. Precies die drempelverlagende benadering van kunst en kunstliefhebber blijft bij en siert hem. Hij is dan ook niet van plan om van die principes af te wijken. Kunst moet er zijn voor iedereen. Precies daaraan herken je een kunstziel. Een man die leeft voor de kunst.
In een carrière van meer dan vijftig jaar evolueerde hij van neo-expressionist, over fervent adept van het clair-obscur naar een merkwaardige stijleenheid verstoken van alle –ismen: schilder van het licht, maar vooral… Hans Kitslaar.
Zijn stijl werd zo eigen dat hij niet meer was weg te cijferen in de wereld van de hedendaagse kunst. Samen met zielsverwanten Fons Roggeman en Henri Vandermoere is Hans Kitslaar een artiest die de kunstwereld zal bijblijven als een schilder met een visie. Door niets en niemand laat deze merkwaardige ‘drie-eenheid’ zich manipuleren. Elk gingen ze hun eigen weg met variaties op hetzelfde thema: soberheid, licht en artisticiteit. Kompanen van het eerste uur die dank zij het geloof in eigen kunde onvergankelijk en steeds herkenbaar geworden zijn. Kitslaar is gestoken door het intense geluk dat schilderen hem steeds weer laat beleven. Hij blijft het licht schilderen. Dat bovenaardse dat fauna en flora helpt overleven. Een eigen perceptie van dit wonder dat spiegelt en kaatst in zijn atelier wordt door hem op doek gebracht met luchtige, haast tedere penseelstreken en toetsen. Zijn kleurenpalet is steeds anders. Naargelang de lichtinval, zijn gemoedstoestand en zijn virtuositeit is het kleurengamma licht, fel of donker. Zijn oeuvre getuigt van spontaniteit en van een weloverwogen compositorisch inzicht. Hij laat zich meevoeren door zijn emoties en dat maakt ieder schilderij weer uniek. Aan het koloriet, de veruiterlijking van het thema en de invalshoek van het licht ontrafelt de kenner de momentopname van de emotie van de kunstenaar in elke penseelstreek.
Hans Kitslaar oogt als de rust zelf maar binnenin bruist hij van spanningen op zoek naar het opperste en al lijkt die zoektocht oneindig, voor hem is het de kracht van het leven.
Dat is het geheim van de nooit tanende inventiviteit van een subtiele en creatieve kunstenaar.
Albert-Fernand Haelemeersch, Publicist-Cultuurrecensent, 2008